Het gaat weer over ADHD
Maar ook over stoornis (foute woord van het jaar 2024)
neurodiversiteit en inclusie.
‘Het onderscheid dat er is tussen mensen, moet niet als
een afwijking of stoornis worden gezien, maar als iets moois’
Vooraf: ik ben voor inclusie waar het kan en apart waar
nodig, maar mijn zoektocht gaat ergens anders over.
ADHD een vorm van neurodiversiteit die voor ons allemaal
geldt (want iedereen is anders, dus neurodivers). Of is ADHD neurodivergentie,
waarmee dan toch weer een tweedeling wordt gemaakt: een soort uiterste in
neurodiversiteit of, afwijkend van wat het meest voorkomt, het neurotypische
brein. Zo kom je nooit van de hokjes af volgens mij, als dat al kan. ‘Deze
indeling maakt de wereld inclusiever’.[1]
Ik ben aan het uitvinden hoe dat dan gaat. Ik ben er niet achter.
De term neurodiversiteit dook een jaar of tien geleden op als
het ging om mensen met een label als AD(H)D, TOS, ASS of autisme, DCD of
dyspraxie, dyslexie en/of dyscalculie. Nel Hofmeester is in Nederland een
belangrijke aanjager in het gebruik van deze term geweest.[2]
Het onderscheid dat er is tussen mensen, moet niet als een afwijking of
stoornis worden gezien, maar als iets moois. Daar kan ik inkomen, want een klas
zonder vaak open en spontane kinderen (veel kinderen met ADHD) kan saai worden.
Dus we verlaten het woord stoornis en we sleutelen niet aan het kind alsof het
een defect vertoont.
Aanpassen omgeving
Iemand die wat kleiner van bouw is, krijgt een kleiner
stoeltje op school. We gaan hem niet oprekken om hem op een gemiddelde lengte te
krijgen. Waarom zouden kinderen met ADHD dan wel ‘opgerekt’ moeten worden? Of
kinderen met andere ‘stoornissen’ natuurlijk. Waarom geven we ze niet gewoon
een aangepaste omgeving, net als het ietsje kleinere kind? De omgeving
aanpassen, je handelen aanpassen: in al mijn boeken gaat het erover. Maar dat
kan niet tot in het oneindige. Zeker niet in een klas met vijfentwintig
kinderen.
Volgens Bert Wienen moeten we ons ook veel minder richten op
dat individuele kind en wat meer op het geheel.[3] In zekere zin eens: organiseer eerst je onderwijs:
school, klassenmanagement, didactische vaardigheden. Toch schuurt dit verhaal
ook. We besteden meer aandacht aan de omgeving (Goed! Leerkracht handelen kan
veel veranderen), richten ons niet op het kind als ‘schuldige’ en vooral niet
op zijn stoornis, want daar kan het kind niets aan doen (eens).
Omgeving aanpassen
Maar ik wil het kind in de klas wel kunnen helpen een
rekenles vol te houden, ondanks zijn snellere afleidbaarheid. Eerst de omgeving
maar aanpassen: busrijen, duidelijke routines, voorgedaan, uitgelegd en geoefend,
heldere gedragsregels ‘zo doen wij dat hier.’ Gebruiken van duidelijke
gedragsverwachtingen, goede lessen geven (Ik ben EDI fan, maar die discussie
gaan we hier maar niet voeren), klasgenoten leren met elkaar en elkaars
diversiteit om te gaan…. De ondersteuning is er, niet zozeer gekoppeld aan het
kind, maar aan het geheel. Goed voor alle kinderen. Dus nu zou een neurodivers
kind de ondersteuning hebben die nodig is. En gewoon kunnen meedoen? Natuurlijk niet, dat gebeurt alleen in sprookjes.
En als de omgeving is aangepast en dit niet genoeg is?
En wat nu als het kind zich nog steeds niet kan
concentreren? Of wil bewegen maar moet zitten? Accepteren dat sommige
uitingsvormen van diversiteit niet handig zijn in bepaalde settingen? Maar de
rest heeft ook recht om te leren. Wat nu? Toch de tips raadplegen die ‘bewezen’
werken bij kinderen met ADHD? Meer beweegruimte, vaker een loopje, bij de les
slepen op een vriendelijke manier?
Het voelt dubbel. Een kind, elk kind, heeft een
onderwijsbehoefte die specifiek is. Tekorten zijn geen kindkenmerken. We moeten
dus ondersteuning op maat bieden, maar ik hoorde juichend roepen we dat we weer
meer naar het collectief moeten.
Ik blijf daarom zitten met een paar vragen en ik hoop dat heel
kundig LinkedIn met ideeën komt.
1.
Als het woord ‘stoornis’ weg moet, wat zeggen we
dan? Neurodiversiteit is eigenlijk een nutteloos woord als we allemaal
neurodivers zijn. Áls we dat allemaal zijn, is het wel meteen een inclusieve
boel. Iederéén hoort er ineens bij. Als we neurodivergent toevoegen, is er toch
weer een deling waarbij een norm is gesteld.
2.
Als we ons meer richten op het geheel en minder
op het individu (wat in onze ik-samenleving zeker geen kwaad kan), hoe verhoudt
zich dat dan tot het kind dat echt extra ondersteuning nodig heeft?
3.
Hoe gaan we praten over wélke ondersteuning
nodig is? Stel: je hebt een kind met autisme, dan heb je een globale
denkrichting (bijvoorbeeld dat het kind last heeft van prikkels). Als ik die
nietszeggende classificatie niet mag gebruiken (want iedereen is immers anders,
ook kinderen met autisme), waar zoek je als leerkracht dan naar informatie? Ik
ga ervan uit dat neurodivergent, een kind met autisme als aanduiding een beetje
zinloos is, net als neurodivers met kenmerken van autisme. Met andere woorden ‘Hoe
orden ik mijn zoektocht naar informatie om dit kind te helpen?”
[1] Karbouniaris,
S. & van Os, J. (2024). Kopzorgen.
Neurodiversiteit begrijpen in 33 vragen
[2] https://www.impulsenwoortblind.nl/hoezo-neurodivergent-en-neurotypisch?gad_source=1&gclid=Cj0KCQiAsaS7BhDPARIsAAX5cSDCIStxrpV_r5bEuSV_m-gn4wgt4JO85bNo2vBPT51XuYyj4AVMHYQaAr5NEALw_wcB
[3] Wienen, B. (2024). Van individueel naar
inclusief onderwijs. Pleidooi voor minder labelen en meer aandacht voor de
kracht van onderwijs. Instondo.