Hugo (9 jaar, MCDD, groep 6) is aan het rekenen. Hij houdt
van rekenen, maar de sommen van vandaag zijn wel erg moeilijk. De juf heeft ook
helemaal geen instructie gegeven. ‘Deze sommen hebben we gisteren uitgebreid
geoefend samen, vandaag moeten jullie het alleen proberen.’ De juf heeft daar
nog iets aan toegevoegd, maar dat heeft Hugo niet gehoord. De sommen alleen
proberen was al reden voor grote paniek. Normaal hielp de juf een klein groepje
kinderen eerst nog even apart. Het feit dat ze dit vandaag niet deed, was voor
Hugo reden om totaal in paniek te raken. Hij had geen idee wat hij nu moest
doen als hij iets niet snapte. ‘De juf hielp hem altijd apart, wat moest je nu
doen als je iets niet begreep?’ Hugo snapte er niets van. ‘Waarom wilde de juf
hem vandaag niet helpen dan? Was ze boos?’ De tranen sprongen in zijn ogen: als
de juf boos was moest er wel iets heel vervelends gebeurd zijn, maar hij kon
zich dat niet herinneren. Misschien was ze het zat om kinderen iets uit te
leggen die toch te dom waren. Ze zei immers zelf dat de uitleg van gisteren
voldoende moest zijn. Met een schok bedacht Hugo dat hij dus bij de domme
kinderen hoorde. Hij snapte de sommen immers nog steeds niet? Hij zou dan ook
wel een slecht rapport krijgen en als je rapport heel slecht was, moest je
natuurlijk van school af. Dat zou pas erg zijn. Hij had het op school naar zijn
zin, hij had zelfs een vriendje in deze klas. Hugo’s paniek werd steeds groter.
Een andere school waar hij niemand kende. Helemaal alleen in een nieuwe klas
met een andere juf. Een juf die misschien wel heel gemeen was en niets van hem
snapte en kinderen die hem zouden pesten. Hugo zat nu hardop te snikken terwijl
de tranen over zijn wangen liepen. Een paar kinderen keken zijn kant op. Op dat
moment ging de klasdeur open en kwam de directeur binnen. ‘Zie je wel, die komt
me al halen, hij komt mijn schrift bekijken en als hij nu ziet dat ik niet kan rekenen,
moet ik weg.’ De paniek werd nu zo groot, dat Hugo opsprong en langs de
verbouwereerde directeur de klas uitrende.
Later als de juf en de directeur Hugo gevonden hebben,
kunnen ze hem met heel veel moeite kalmeren. Ze weten dat hij in paniek kan
raken om niets, maar dit hadden ze niet zien aankomen.
Paniek zonder
aanleiding (in onze ogen dan).
De aanleiding voor een paniekaanval kan in onze ogen heel
klein kan zijn, we kunnen die dus niet altijd voorkomen.
De gedachtegang van kinderen zoals Hugo kan van een beetje
onzekerheid verschuiven naar grote paniek. In Hugo’s geval, een som die hij
niet snapt, gecombineerd met een iets andere routine dan normaal, kan blijkbaar
leiden tot de gedachte dat je van school moet. En dan nog meteen ook. In Hugo’s
gedachten stond de directeur al klaar om hem mee te nemen naar de nieuwe
school. Kinderen met MCDD maken voor ons onlogische gedachtesprongen. Voor deze
kinderen zijn dit soort gedachten echter verre van onlogisch en dus “waar.”
Triggers wegnemen
Was deze paniekaanval te voorkomen? Misschien niet, maar het
feit dat de juf een routine die Hugo houvast geeft, “zomaar” verandert, kan wel
een trigger zijn. Hoewel het niet vreemd is dat je de klas een keer zelf aan de
slag laat gaan met sommen, is het verstandig om dit aan kinderen met autisme of
MCDD goed uit te leggen in een apart gesprekje. Het kan daarbij helpen om eerst
vertellen wat er in de plaats van de oude gewoonte komt. Zo voorkom je dat door
de paniek van iets dat verandert, de rest niet meer gehoord wordt. De juf had
in dit geval ook aan de klas verteld dat ze wilde zien of de kinderen vandaag
zonder uitleg aan de gang konden. Als het niet lukte, mochten ze uiteraard om
uitleg komen. Dat laatste had Hugo in zijn paniek al gemist. In dit geval had
de juf dus kunnen zeggen: Je kunt nog steeds om uitleg komen als het niet lukt,
maar ik ga proberen of jullie de sommen al zelf kunnen.
Dit verhaal verscheen eerder in autisme magazine: www.levenmetautisme.com
Geen opmerkingen:
Een reactie posten